ModelBrief

Modelbrief (aangetekend!) om ongestraft blijven dragen van mondmaskers aan te klagen Aan: Kabinet van de minister van Justitie Kruidtuinlaan 50 | bus 65 1000 Brussel Betreft: (niet-)vervolgingsbeleid ivm “Boerkawet” (mondmaskers), Strafwetboek art. 563bis

Geachte minister

We zijn inmiddels ruim vier maanden na de beëindiging van de “epidemische noodsituatie” door de Wet van 11 maart 2022 tot opheffing van de instandhouding van de epidemische noodsituatie betreffende de coronavirus COVID-19-pandemie, op dezelfde dag gepubliceerd in het

Belgisch Staatsblad (http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2022/03/11/2022031211/staatsblad).

Deze wet bepaalt de opheffing van ondermeer het Koninklijk Besluit van 28 oktober 2021 houdende de nodige maatregelen van bestuurlijke politie teneinde de gevolgen voor de volksgezondheid van de afgekondigde epidemische noodsituatie betreffende de coronavirus COVID-19 pandemie te voorkomen of te beperken. In samenhang met de Wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie, ook wel de “pandemiewet” genoemd (http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2021/08/14/2021021663/justel), kon er aldus tijdelijk afgeweken worden van Strafwetboek Art. 563bis, ingevoegd met de Wet van 1 juni 2011 tot instelling van een verbod op het dragen van kleding die het gezicht volledig dan wel grotendeels verbergt, ook wel de “Boerkawet” genoemd (http://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2011/06/01/2011000424/justel). Bij deze wens ik mij formeel te beklagen over de m.i. onwettige toestand die ik momenteel dagelijks vaststel, namelijk het blijven dragen door mensen van mondmaskers wat aanvankelijk toegelaten en later verplicht is geweest in het kader van het beheer van de zogenoemde “coronavirus COVID-19 pandemie”. Dit vormt voor mij en vele anderen op zijn minst een ongezonde(!) verstoring van het straatbeeld door de onmogelijkheid om de blik c.q. de non-verbale communicatie van mensen te “lezen” en bovendien een ongezond blijven hangen van mensen in hun angst voor een vermeende in de buitenlucht aanwezige ziekteverwekker. Ook zet dit gezondheidszorgbeoefenaars en apothekers aan om willekeurig “eigen recht” toe te passen bij het aan hun klanten opleggen van het dragen van mondmaskers in hun praktijk- resp. handelsruimte. Graag verneem ik zo spoedig mogelijk uw uitleg resp. intenties in verband met het afdwingen van voormeld artikel uit het Strafwetboek. Met dank bij voorbaat en voorname achting